De Andere Kant Van Elk Verhaal

1. De Verhuizing.

Het is oudejaarsdag. De dag voor de verhuizing. We verhuizen elk jaar op nieuwjaarsdag, en zo ook dit jaar. Alles wordt weer ingepakt en op de wagens geladen. Mijn boeken pak ik met zorg in. Een aantal van de boeken zijn heel oud, van generatie op generatie doorgegeven. Ook een boek dat nog van mijn moeder is geweest. Dat werd aan haar voorgelezen door haar moeder. Het bevat een aantal van de kinderverhaaltjes dat ons volk veel kent. Maar ik heb ook een aantal boeken uit de zichtbare wereld. Dat is best wel bijzonder, want dat is niet onze gewoonte. Mijn vader is… anders. Tenminste, dat zegt mijn tante. Ze is de zus van mijn moeder. Mijn tweede moeder. De enige moeder die ik me kan herinneren. Mijn moeder is heen gegaan toen ik nog maar drie maanden oud was.

Mijn tante zegt dat mijn vader afwijkt van het pad dat wij al eeuwen volgen. Ik weet nooit zeker of dit haar goedkeuring kan weg dragen of juist niet. Misschien is ze, wat dat betreft, nog onbesloten.

Mijn vader is de leider van ons dorp. En vandaag loopt hij door ons dorpje heen, dat we een jaar geleden hier hebben opgezet. Hij delegeert, regelt. Helpt waar nodig.

Rag, mijn oudere broer, helpt hem hierbij. Mijn broer is nu oud genoeg om te helpen. Er worden nu dingen van hem verwacht. De zoon van de leider. Rag heeft zijn rol altijd geaccepteerd. Hij is een goede zoon. Hij is een goede broer. We zijn altijd hecht geweest.

Ik wikkel de boeken in een laken. Zo zijn ze goed beschermt. Ze gaan op de wagen mee en over de wagen komt een stuk zijl, ook uit de zichtbare wereld. Wij maken zelf geen plastic. We vinden het geen prettig materiaal om te gebruiken, maar voor onze verhuizing is dit zeil wel een handig gebruiksvoorwerp.

Ik heb niet heel veel spullen waar ik waarde aan hecht. Zo is onze gewoonte. De wagen wordt dan ook voornamelijk geladen met materialen waarmee we ons dorp op de nieuwe locatie weer mee kunnen en zullen opbouwen.

Het jaarlijkse verhuizen is een feestelijke aangelegenheid. We sluiten een periode af en maken een nieuw begin. Als we alles ingeladen hebben maken we een klein rantsoen voor de reis naar de nieuwe woonplaats en de eerste dag daar. Hoewel het eigenlijk niet nodig is, want de jagers en zoekers gaan direct opzoek naar voedsel en de bouwers helpen alle gezinnen met het herbouwen van de woningen. Maar, gewoon om het zekere voor het onzekere te nemen, rantsoeneren we altijd wat extra voedsel tot we weer een voorraad hebben opgebouwd. De eerste weken in de nieuwe woonplaats zijn altijd een drukke bedoening. We ontginnen de grond rondom het dorp en zaaien dit in. Dat is hard werk, vooral omdat het winter is en de grond is hard en moeilijk bewerkbaar. In de zichtbare wereld groeit er in de winter bijna niets zegt mijn tante.

Daar bouwen ze glazen huizen die zon vangen en zo verbouwen de mensen in de zichtbare wereld hun voedsel. Wij verbouwen gewoon in de grond en kennen allerlei manieren om verschillende groenten in de koude maanden toch te laten groeien.

Al het voedsel wat we niet rantsoeneren vandaag, gebruiken we. We maken er allerlei gerechten en lekkernijen van en vieren feest. Vanaf het moment dat we klaar zijn met inpakken tot het moment dat we vertrekken. Zo sluiten we het jaar af en luiden we een nieuw begin in. Als de avond plaats maakt voor de nacht en het nieuwe jaar één uur jong is, begint onze reis.

Dan vertrekken we naar de nieuwe woonplaats. De paarden en ezels trekken de wagens. Er zijn een tiental open wagens met onze huisraad, persoonlijke spullen en materiaal voor de herbouw van onze woningen, veelal bedekt met het zeil uit de zichtbare wereld. En er zijn nog een paar wagens waar de kleintjes in vervoerd worden. Half slapend, vermoeid van alle feestelijkheden, en omdat het ver na hun bed tijd is. Half wakker, omdat de reis naar een nieuwe woonplaats altijd erg spannend is.

Wij reizen tot we er zijn. Zo simpel is het. Onze zoekers, Leita’s noemen wij ze, gaan vanaf de eerste week van Oktober op onderzoek uit om de nieuwe plek te vinden.

Ze gaan er steeds een paar dagen op uit en beschrijven later alle geschikte locaties aan mijn vader.

Dit jaar was Rag één van de Leita’s. Na vier zoektochten kiest mijn vader, aan de hand van alle beschrijvingen, drie mogelijke plaatsen. Dan reist hij met één van de Leita’s en zijn belangrijkste raadgever naar die plaatsen en maakt de definitieve keuze. Als een leider van ons volk afwezig is, dan heeft normaal zijn vrouw de leiding, of zijn volwassen kinderen. Omdat mijn moeder al vroeg gestorven is, en Rag tot afgelopen zomer nog niet de volwassen leeftijd had bereikt, heeft mijn tante die rol de afgelopen jaren vervuld. Deze zomer werd Rag zeventien jaar. De leeftijd waarop wij volwassen worden. Maar op je vijftiende verjaardag word je al half volwassen. Dan krijg je al zwaardere taken en moet je bijvoorbeeld, de verhuizing zoals vandaag, te voet afleggen. Ik word volgende week 12 jaar. Ik loop de helft en mag de helft op één van de wagens mee rijden.

In ieder geval. Toen mijn vader de mogelijke nieuwe plaatsten aan het bekijken was, had mijn tante wederom de leiding dit jaar, maar voor het eerst deelde ze deze verantwoordelijkheid nu met Rag.

Officieel hoeft mijn tante deze taak nu niet meer te dragen. Ze is niet de vrouw van mijn vader. Maar het is nu al twaalf jaar niet anders geweest. Ons dorp is het zo gewend. En er is geen reden om het niet zo te laten.

 

Naast mijn boeken pak ik nog wat kleding in. De kleding die nog geschikt is voor het komende jaar. Alles wat versleten is laat ik achter. Alles wat nog goed is, maar te klein gaat in de lappenmand. Dat wordt doorgegeven aan andere kinderen uit het dorp, vermaakt of hergebruikt voor verschillende andere doeleinden.

Na nog een uurtje doorwerken ben ik klaar. Echt klaar, want er is ook niemand meer die mijn hulp nodig heeft. Iedereen is zover en het is tijd voor de feestelijkheden. Het grote eindejaar ’s vuur brand al en een aantal dorpelingen hebben hun muziek instrumenten gepakt en zitten samen om muziek te maken. Algauw klinken de eerste klanken van de vrolijke melodie die gespeeld wordt.

Ik zie mijn tante met 2 schalen lopen naar de geïmproviseerde tafels lopen. Planken op boomstronken. De planken gaan ook mee en worden na middernacht op de wagens geladen.

Ik loop naar haar toe om haar te helpen.

We hebben brood, hartig en zoet. Harde koeken. Veldsla met noten, gerookt en gedroogd vlees, gerookte vis, melk, kaas en gedroogde vruchten. Vruchtensappen voor de kinderen, gerstebier, appelwijn en druivenwijn voor de volwassenen.

Niet veel later heb ik mijn buik al aardig vol gegeten en gedronken en zit ik tegen een boom, met een plaid over me heen. Dicht genoeg bij het vuur om de warmte op mijn gezicht te voelen. Het schemert al een beetje en ik kijk om me heen. Overal lachende en dansende mensen.

Ik kan niet geloven dat het jaar alweer voorbij is!

“Hé, hier zit je.”

Rag laat zich tegen de boom op de grond zakken. “Schuif eens op.”

Ik schuif op en houd een stuk van de plaid omhoog. Hij schuift tegen me aan en samen zitten we zo een enkele ogenblikken in stilte.

“De nieuwe woonplaats is mooi” zegt Rag.

Ik draai me naar hem om, maar inmiddels schemert het echt al behoorlijk en ik kan de blik in zijn ogen niet meer lezen.

Zijn stem klinkt echter alsof hij nog meer wil zeggen maar niet goed weet waar te beginnen.

“Is er iets bijzonders mee?” vraag ik.

“Nee. Nou ja, het is niet ver van mensen. Er is een groot huis, dichtbij. Bewoond.”

“Oke…” zeg ik “Dat is niet ongewoon, gebeurt wel vaker. Toch?”

“Ja. Dat is zo.” Hij zegt verder niets meer.

 

Om middernacht bereikt het feest zijn hoogtepunt. Iedereen omhelst elkaar en wenst elkaar voorspoed, licht en gezondheid. In het licht van het vuur zie ik Fanney bij Rag staan. Ze staat daar een beetje weifelend, maar opeens gooit ze haar handen om zijn nek en plant een kus op zijn mond. Direct laat ze hem los en rent giechelend bij hem weg, in de richting van de wagen van haar ouders, Rag perplex achter latend. Ik glimlach en schud mijn hoofd.

Het eten wat nog eetbaar is wordt ingepakt voor onderweg en in de wagen van de kleintjes geplaatst. De rest wordt in het vuur verbrand of begraven. Als alles opgeruimd is, de planken van de geïmproviseerde tafels op de wagens geladen zijn, de kleintjes onder dekens en plaids veilig ingeladen zijn, worden de lantaarns en fakkels aangestoken. Als elke wagen een bron van licht heeft, doven een aantal mannen uit het dorp het grote vuur.

De wagens staan in een cirkel om het as van het nu gedoofde vuur wanneer mijn vader met een fakkel naar het midden loopt

“Het is tijd!” roept hij.

Een aantal kreten van goedkeuring klinken om me heen. Mijn vader loopt terug naar onze wagen waar ik en mijn tante naast staan. Onze wagen rijd voor op. Rag rijd op een paard achter de laatste wagen aan, samen met een paar andere grote stevige mannen uit ons dorp. De Veiligmakers. Hij is de jongste van het stel, maar omdat hij zijn vaders zoon is, heeft hij wel de leiding. De groep begint de tocht achteraan, en is er ook verantwoordelijk voor dat ons vee, dat niet op wagens mee reist, zoals de koeien en geiten, goed mee komt. Deze beesten zijn met touw aangelijnd en gebonden aan verschillende wagens verspreid over de hele karavaan. Tijdens onze reis rijden de Veiligmakers heen en weer, tussen de voorkant en de achterkant van de karavaan en helpen waar nodig. De Leita’s zijn om middernacht al vertrokken en kijken welke route op dit moment het beste begaanbaar is. We vertrekken in de richting waarin zij vertrokken zijn.

Elk moment nu zal één van hen naast onze wagen verschijnen en mijn vader informeren over de best te nemen route.

Mijn vader fluit een lang fluitsignaal, slaat ons trekpaard op zijn kont en het dier komt in beweging. Onze wagen begint te rijden en langzaam komt de hele rij wagens in beweging.

Wij zijn op weg. Het nieuwe jaar is begonnen.

 

 


2. De Boswachter

Roelof van Leeuwen is een man van 42 jaar. Hij werkt al als boswachter voor houtvesterij het Loo sinds zijn tweeëntwintigste.

De houtvesterij is het grootste bos van Nederland.

Roelof houdt van zijn werk. Het bos is als zijn tweede thuis. De geluiden van de dieren die er leven klinken samen met het eeuwige geritsel van de bladeren aan de bomen als een zeer vertrouwd muziekstuk.

Het bos leeft. En dan niet alleen in de zin dat het vol leven is, maar het bos zélf leeft. Voor Roelof althans. Het heeft een hartslag. Een ritme.

 

Vandaag loopt hij door het bos op zijn gebruikelijke donderdagse route.

Aan het begin van de wandeling, waar zijn werkdag voor vandaag mee begint, voelt hij het voor het eerst. Een verandering. Heel subtiel, niet voor het oog zichtbaar. Maar er is absoluut iets anders in het bos.

Misschien is het meer een gevoel. Roelof is zo verbonden met het bos dat hij veranderingen waarneemt die andere mensen ontgaan.

Hij verlaat het verharde pad en loopt verder op een ingelopen zandpad. Dit doet hij elke donderdag.

Vandaag ligt alles, net als gisteren, onder een pak sneeuw.

Nadat hij ongeveer een halve kilometer heeft gelopen ziet hij sporen op het pad, in de sneeuw.

Dit zijn sporen van mensen. Maar de schoenafdruk herkent hij niet.

 

Als boswachter ziet hij dagelijks de sporen die mensen achterlaten. Hij kent ze inmiddels allemaal. Gympen, sportschoenen, bergschoenen, wandelschoenen. Zelfs hakken, slippers en blote voeten. Allemaal hebben ze hun eigen vorm. Hun eigen print.

De sporen die hij nu ziet zijn van een paar geschoeide voeten, maar hij herkent de soort schoenen niet direct. Hij hurkt om de sporen beter te bekijken.

Een glad oppervlak met rondjes langs de hele omtrek. Haast alsof… Alsof de zool met spijkers in de schoen is geslagen.

Roelof fronst. “Wat in vredesnaam…” mompelt hij.

Zeker een verkleedpartij van een groep wandelaars in middeleeuwse klederdracht. Hoewel dit volkomen onlogisch leek in de huidige weersomstandigheden. Maar aan de andere kant… Wat wist hij nou van de jeugdige logica die de kinderen van tegenwoordig hebben?

Hij staat op en volgt het spoor dat na driehonderd meter zomaar ophoud. Gewoon stopt.

Alsof de persoon die hier gelopen heeft in rook is opgegaan.

“Oké… Dat is raar.” Roelof kijkt om zich heen of hij de sporen ergens anders verder ziet gaan.

Dat is duidelijk niet het geval. Hij loopt verder en het gevoel dat er iets anders is wordt sterker.

Als hij afgaat op wat hij ziet, de vreemde voetsporen niet meegerekend, dan is er niets veranderd.

Alles is precies zoals het zou moeten zijn. Maar hij raakt het gevoel niet kwijt. Hij kent dit bos, zijn bos, zo goed. Hij weet gewoon dat er iets veranderd is.

Roelof is eigenlijk een hele nuchtere man. Hij staat met beide benen op de grond.

Hij is niet bijgelovig, gelooft niet in al dat paranormale gedoe dat je vandaag de dag veel op de televisie ziet. Hij is niet iemand die een betekenis zoekt achter elke droom. En hij is ook niet heel erg intuïtief ingesteld volgens zijn oudste zuster. Anita is iemand die zich wel bezig houdt met alles wat er eventueel nog meer zou kunnen zijn tussen hemel en aarde. En zoals hij haar zijn grote zweverige zus noemt, zo heeft zij het altijd over haar onverbeterlijke nuchtere broer die alleen iets voor waar of echt aanneemt als hij het kan zien, ruiken of voelen.

Zijn bos is een ander verhaal natuurlijk. Hij kent het bos zo goed, dat hij elke verandering zonder moeite waarneemt. Hij weet welke dier- en plantensoorten er leven.

Hij weet het wanneer het bos te droog is. Wanneer het bos juist te nat is.

Wanneer binnen het bos en op de heide honger dreigt voor de bewoners. Wanneer de lente aanbreekt voelt hij dat niet alleen aan de lucht om hem heen maar hij ruikt en ziet het ook aan de planten die er groeien.

Het is zijn bos. Het zal altijd zijn bos zijn.

En dus, bijgelovig of niet, of hij het nu wel of niet kan zien, ruiken of voelen, hij wéét dat er iets anders is. Hij voelt het van binnen.

Hij grinnikt. “Nou als Anita me nou eens kon horen denken, dan zou ze vast vinden dat er toch nog hoop voor me is.”

Inmiddels is Roelof bij een open veld aangekomen. Het veld loopt in een grote cirkel met een diameter van bijna vijfhonderd meter. Hij verlaat de bosrand en loopt richting het midden.

Rond de cirkel liggen verschillende paden die het bos weer in lopen, alle in andere richtingen.

Als hij zo rechtdoor blijft lopen, met zijn rug naar het pad dat hij net verlaten heeft, dan is er over twintig meter een pad aan zijn rechter hand, zo weet hij. Op maandag komt hij van de andere kant dit veld op en steekt dan over om dit pad te volgen tot een splitsing die uiteindelijk leidt naar het huis van Bertus.

Nou ja. Nu niet meer. Bertus is ongeveer een jaar geleden overleden en sindsdien heeft hij de gewoonte aangenomen om bij het nichtje van Bertus, dat het huis geërfd heeft en er ook is ingetrokken, elke maandag een kopje thee te drinken en een praatje te maken.

Marina kwam vroeger in de zomer altijd bij haar ome Bertus logeren. Ook in die dagen kwam Roelof vaak een praatje maken bij de eigenaar van het grote groen witte huis. Wit geverfde stenen met groene klimop dat het huis in de zomer een prachtige groene aanblik geeft.

Toen Bertus overleed, was het Roelof die diens broer belde om te vertellen dat de gordijnen

‘s middags nog steeds dicht waren en er niemand open deed. Hij was niet verrast geweest toen hij vernam dat Bertus alles aan Marina had nagelaten. De man had zelf nooit een gezin gesticht en was stapelgek op zijn nichtje. Voor zover Roelof het kon bekijken was de liefde voor Marina het grootste wat Bertus en zijn broer met elkaar gemeen hadden.

Maandag. Maandag zou hij bij Marina een bakkie doen en de laatste nieuwtjes horen. Hij vond het een fijn idee dat zijn oude vriend het prettig zou hebben gevonden dat hij een oogje op zijn nichtje hield, alleen in dat grote huis. Nou ja… Ze was niet meer alleen. Ze had sinds een paar maanden een meisje in huis. Hoe heette ze nou ook weer? Lana.. nee…Lilia? Nee ook niet. Julia! Ja, dat was het.

Aardig meiske. Wat hij ervan had gezien dan. Zielig verhaal. Volgens Marina was ze door het verlies van haar ouders nogal op zichzelf. Wel triest.

Hij had zelf een dochtertje van vijf, dus hij kon zich nog niet echt een voorstelling maken van een tienerdochter, maar het leek hem toch dat een meisje van zeventien lol zou moeten maken met haar vriendinnen. Nou ja. Marina had een goed hoofd op haar schouders, zij zou er wel raad mee weten.

 

Op de helft van de cirkel stond Roelof stil en draaide een rondje van driehonderdzestig graden om zijn as. Hij schudt zijn hoofd. Haalt zijn handen door zijn haar. Alsof te proberen dat vreemde gevoel af te schudden. Het lukt niet. Het gevoel blijft.

Hij kijkt het veld over.

Niets bijzonders te zien. Hoewel het gevoel dat hij heeft hier toch het sterkst is tot nog toe.

Roelof pakt zijn veldfles en neemt een slok van de inmiddels lauwe koffie waarmee hij hem vanochtend gevuld heeft.

“Nou. Ik ben vast en zeker mijn verstand aan het verliezen.”

Hij draait zich om en vervolgt zijn weg langs de standaard route die hij elke donderdag aflegt.

Nadat hij al weer zeven minuten tussen de bomen loopt stapt er zo’n twintig meter voor hem een in een cape gehulde figuur op het pad met de rug naar Roelof gekeerd.

Roelof knippert even met zijn ogen om te controleren of hij dit echt ziet.

Hij versnelt zijn pas en schraapt zijn keel. “Uhm, hallo…”

De persoon draait zich om en het is een vrouw. Een vrouw van middelbare leeftijd. Gehuld in een cape die haar kleding verbergt. De schoenen die de vrouw draagt kunnen, voor zover Roelof dat kan zien zonder de zool te bekijken, heel goed de voetsporen hebben gemaakt die hij eerder tegen kwam.

“Mevrouw, bent u verdwaald? Uw wandelgroep kwijt geraakt misschien?”

De vrouw kijkt hem aan, maar antwoordt niet.

Roelof vind het een raar iets. Volwassen vrouwen die zich verkleden en festivals bezoeken waar ze er allemaal uitzien alsof ze regelrecht uit The Lord of the Rings zijn komen lopen. Hij heeft de films gezien en over de festivals gehoord. Beide spreken hem niet aan. Dat soort dingen zijn niets voor hem.

“Mevrouw, het is erg koud. De paden zijn niet duidelijk zichtbaar door de sneeuw. U zou de weg kwijt kunnen raken. Als u die niet al kwijt bent. Misschien kunt u uw avontuur een andere keer voortzetten?”

Nu glimlacht de vrouw vriendelijk naar hem. Ze antwoord: “Ik ben niet verdwaald mijnheer, maar ik dank u voor uw zorgen. Ik heb het ook niet koud. Mijn mantel is gevoerd en houdt mij warm.”

Roelof knikt. “Oke, oke.” Sjonge. De vrouw zit wel helemaal in haar rol.

“Heeft u een telefoon bij u, zodat u iemand kunt bellen, mocht u toch hulp nodig hebben?”

De vrouw glimlacht nu breder alsof hij iets grappigs heeft gezegd.

“Ik weet waarvan u spreekt als u zegt telefoon, maar zo een magisch apparaat bezit ik niet, noch zou ik weten wat ik ermee moest doen als ik zoiets wel in mijn bezit zou hebben. Maar nogmaals mijnheer, ik dank u voor uw zorgen en verzeker u dat zij niet nodig zijn.”

Roelof slaakt een diepe zucht. Sommige mensen hebben echt alle contact met de realiteit verloren.

Dit maakt hem echt niet geruster over het welzijn van de vrouw.

Misschien hoort ze wel helemaal niet bij een groep wandelaars in middeleeuwse kleding in één of ander science fiction spel dat ze spelen. Misschien is ze wel een ontsnapte patiënt uit een inrichting!

“Juist. Mevrouw, een momentje.”

Roelof besluit te bellen met een collega die werkt in Het Aardhuis. Misschien weet zij iets over een wandelgroep of een nieuwsbericht over een ontsnapte patiënt.

“Ik pleeg even een telefoontje en dan loop ik een stukje met u op.”

Hij pakt zijn telefoon uit zijn broekzak en het schermpje licht op. “Contacten… ja… Het Aardhuis..en bel…” Hij drukt de beltoets in en kijkt weer op om de vrouw te vragen naar haar naam.

Ze is weg.

Net als eerder in het bos zijn er geen voetsporen die er op wijzen in welke richting ze is verdwenen.

Roelof drukt snel op ophangen en staat stokstijf stil om te luisteren naar de geluiden.

Niets.

De vrouw is gewoon in rook opgegaan.

Onmogelijk natuurlijk.

“Dit is een heel vreemde dag.”

Hij schudt zijn hoofd nog maar een keer en vervolgt zijn weg.