Het Verborgen Volk

Proloog

 

Het was waar dat het winter was.

Het was waar dat er sneeuw lag.

Het was waar dat de nieuwslezeres op de radio waarschuwde voor gladheid op de weg.

Het was waar dat er toch genoeg mensen de weg op gingen.

Het was allemaal waar.

Dit is Nederland. In de winter sneeuwt het wel vaker. Het is wel vaker glad. Men moest wel vaker voorzichtig zijn op de weg. Weer alarmen waren ook niet bijzonder. Dit had ons nog niet eerder thuis gehouden. Dit had ons nog nooit eerder problemen gegeven. Dit was hoe het is. Dit is Nederland.

Dus die avond, wachtende in één van de vele wachtruimtes van het ziekenhuis hield ik mezelf voor dat dit slechts een droom was. Een nachtmerrie. Over een paar uur werd ik wakker. Dan was het zondag, en gingen we gezellig samen ontbijten voor we naar de middagvoorstelling zouden gaan in de bioscoop. Iets wat we in de winter vaak deden op de zondagmiddagen. Ja dit was slechts een droom. Een nachtmerrie. Onze auto stond in de garage. Pap en Mam lagen in bed in de kamer naast de mijne. Over een paar uurtjes zou ik wakker worden. En deze droom zou niets meer zijn dan dat. En hij zou gauw vergeten zijn…

Een verpleegster kwam mijn kant op. Ik herkende haar als de zelfde verpleegster die me naar de wachtkamer had gebracht. Ze leek me van dezelfde leeftijd als mijn moeder. Ze droeg het standaard verpleegsters uniform, en op haar gezicht stond medelijden te lezen. Het duurde even voor ik zag dat ze niet alleen was. Er stond nog een mevrouw naast haar. Ze was ouder. Helemaal grijs. Een stevige mevrouw, met vriendelijke ogen. Ook in deze ogen kon ik medelijden zien en ik voelde mijn keel dichtknijpen. “Julia de Jong?” vroeg de oudere vrouw met een vriendelijke, duidelijk verstaanbare, stem.

Niet in staat om een antwoord te geven knikte ik alleen maar.

“Mijn naam is Hanneke Vinkel, en ik zou graag even met je praten, over je ouders”

Nog steeds zei ik niets. Ik staarde een beetje. Denk ik.

Ze ging verder: “de artsen hebben alles gedaan wat ze konden maar… je ouders hebben het beiden niet gered….”

Niet gered. Ik keek naar beneden, naar mijn handen die op mijn schoot lagen. Naar mijn benen. Naar mijn schoenen.

Niets aan te zien. Als ik een spiegel zou hebben dan zou ik er vast wat verfomfaaid uit zien. Mijn jas misschien wat gekreukeld. Die had ik nog steeds aan. Zelfs in mijn droom, correctie; nachtmerrie, had ik het koud. Niets nieuws.

Ik had het koud en mijn jas was gekreukeld. Dat was het. Geen enkele aanwijzing dat ik in een auto had gezeten dat betrokken was geweest bij een dodelijk ongeluk. Niets.

Nog meer bewijs dat dit slechts een droom was.

Een droom. Een nachtmerrie, herhaalde ik tegen mezelf.

Ik keek weer naar mevrouw Vinkel.

“Ik ben een begeleidster van bureau jeugdzorg,”ging ze verder.

“De rest van de nacht ga je met mij mee, en morgen gaan we uitzoeken waar je naar toe kan. Ook gaan we je helpen met het uitvoeren van de laatste wensen van je ouders.”

Ze stak haar hand uit.

Ik keek weer naar beneden, keek weer op naar haar uitgestoken hand. Waarom werd ik toch niet wakker? Deze dr.. nachtmerrie had nu wel lang genoeg geduurd. Wordt wakker!

Niets. Ik zuchtte, en nam de hand aan. Ik zou vanzelf wakker worden. Blijkbaar was mijn droom nog niet voorbij. Het zou allemaal prima in orde komen.

Mevrouw Vinkel hielp me overeind en samen liepen we de lange ziekenhuis gang uit. Nagekeken door de verpleegster.

 

Buiten het ziekenhuis regende het. Niet heel hard. Van dat vieze miezerweer. En het was koud.

Het was 21 december. Het was winter. Mevrouw Vinkel had een klein autootje. Een kleine zwarte Fiat Panda.

“Ehm,”ze schraapte haar keel. “De dooi heeft in gezet, en de hoofdwegen zijn inmiddels allemaal bestrooid, dus je hoeft niet bang te zijn dat… dat het nog te glad is…”

Ik keek op, maar zei niets.

“Oke, ja, je hebt het koud natuurlijk, de dokters zeiden dat je helder leek, maar dat het besef misschien nog moest komen… En dit is niet een gesprek voor op een koude parkeerplaats midden in de nacht… Kom. Stap maar gauw in”

Ze hield de deur van de auto voor me open en ik stapte in.

Snel sloeg ze de deur dicht en liep om de auto heen, ging achter het stuur zitten en startte de auto.

Algauw waren we op weg en blies de hete lucht van de verwarming van de auto in mijn richting.

Ik werd er slaperig van.

Bij een huis aangekomen, blijkbaar het huis van mevrouw Vinkel, hielp ze me weer uit de auto. Het schemerde inmiddels. De oprit was nat en vol met klodders gesmolten ijs. Ik voelde het mijn schoenen in lopen. Ik huiverde.

“Waar heb ik ze nou toch gelaten?” Mevrouw Vinkel rommelde in haar schoudertas. Ik hoorde wat rinkelen. “Ah! Ik heb ze,” en ze haalde een bos sleutels uit haar tas tevoorschijn.

Ze stak ze in het slot van de voordeur, draaide de sleutel en de deur opende. Ze nam mijn hand en troonde me mee naar binnen. Het huis was donker. “ Heb je honger? Dorst?” Ik schudde mijn hoofd.

“Nee?, nee natuurlijk niet, je bent helemaal kapot. Ja. Kom!”

En ze nam me weer bij de hand. We liepen terug de gang in, waar de trap naar boven was. Boven aangekomen duwde ze de deur open van een klein kamertje met een opgemaakt bed. Ze duwde me naar binnen en begon te rommelen in de kast tegenover het bed. Enkele ogenblikken later hield ze een pyjama omhoog. Ik zat inmiddels op het bed, maar reageerde niet. Ik voelde me zo raar. Mijn buik kriebelde en mijn hoofd probeerde tot een conclusie te komen. Ik voelde het, maar ik was zo moe…

Mevrouw Vinkel zuchtte. “Arm kind…” Ze begon aan mijn kleding te sjorren.

Opeens had ik een pyjama aan en voor ik het wist was mevrouw Vinkel me aan het instoppen.

 

“Zo’n rare droom,” mompelde ik. Oke. Ik was heel moe. Ik zou gaan slapen in dit bed en straks werd ik wakker in mijn eigen bed. En dan was alles weer normaal….


Hoofdstuk 1

Mijn nieuwe leven

Het is nu 2 maanden geleden. Soms lijkt het gisteren, soms lijkt het wel een heel leven geleden.

Op sommige dagen kom ik makkelijk uit bed. Op sommige dagen doe ik net alsof ik ziek ben en blijf ik de hele dag liggen.

Marina, mijn pleegmoeder, laat me gaan. Alles op z’n tijd lijkt haar motto te zijn.

Vandaag is een goede dag.

Geen kerst, geen oud en nieuw. Geen Valentijn, geen eerste dag van de lente of zo.

Een gewone donderdag waar geen herinneringen aan kleven. Vandaag sta ik op en kleed ik me aan.

Na een korte douche pak ik lukraak wat kleren uit mijn kast. Een spijkerbroek en een sweater met een afbeelding van Mini Mouse op de voorkant. Gympen. Prima.

Ik duw mijn kastdeur dicht en kijk in de lange plak spiegel op de kast deur. Ik heb een smal gezicht. Nog smaller sinds… En ik zie erg wit. Mijn huid is nog steeds zacht en glad. Maar zonder de oude gezonde gloed. Ik was altijd trots op mijn huid. Voordat… Nu lijkt het iets doms om daar waarde aan te hechten. Mijn donkere steile haar valt over mijn schouders. Ik zucht en pak de haarborstel van het tafeltje dat naast de kast staat.

Terwijl ik mijn haar borstel kijk ik in mijn groen blauwe ogen. Ze staan dof. Als een ster die gedoofd is. De donkere kringen in mijn bleke gezicht accenturen dit alleen nog maar meer.

 

Ik loop zo langzaam mogelijk de trap af, onderwijl bedenkend wat ik vandaag zou kunnen doen wat me zo min mogelijk associaties oplevert met mijn vorige leven. Zo deel ik dat tegenwoordig in. Mijn vorige leven en mijn huidige leven. Terwijl ik van de laatste trede afstap en me in de richting van de keuken begeef, begint mijn maag te rommelen. Een teken dat ik honger heb, blijkbaar.

Best wel raar dat ik de honger niet voel. Ik voel sowieso vrij weinig de laatste tijd. Ook geen honger. Het knorren van mijn maag is het enige wat me er op wijst dat ik nog moet ontbijten.

Ik loop de keuken in en zie dat er niemand is. De keuken is een grote, vierkante, ruimte waarin in het midden een grote stevige rechthoekige tafel staat. Zo eentje waaraan je kan zien dat hij al heel oud is, en dat hij ook nog vele jaren mee zal gaan. Degelijk. En warm. Een tafel die vele herinneringen met zich mee draagt. Een steek in mijn hart. Ik slik de plotseling aanwezige brok in mijn keel snel weg.

Langs alle muren van de keuken loopt een zwart granieten aanrechtblad, met alleen een onderbreking aan 2 kanten. De ingang vanaf de gang, die weer terug naar de trap leid, en een ingang naar de woonkamer en de rest van de benedenverdieping. Kastjes, onder en boven, met zachtgeel gekleurde deurtjes. Een groot 6 pits fornuis met een grote afzuigkap erboven, en een grote witte wasbak onder het enige raam in de ruimte. Het is wel een groot raam, dat veel licht naar binnen laat. Marina heeft hier leuke gordijntjes opgehangen. Geel, met wit en zacht groen. Het ziet er knus uit.

Ik heb dit allemaal al eerder gezien natuurlijk, maar op de een of andere manier lijk ik het vandaag meer te registreren.

Ik ben wakker. Meer wakker sinds…. Weer een steek in mijn hart.

Ik sluit mijn ogen, adem diep in. Adem uit. Ik open mijn ogen weer en loop in de richting van de broodtrommel.

 

Ik ben net mijn brood aan het smeren als Marina de keuken binnen loopt.

“Oh!” Marina klinkt verast.

“Je bent op! Dat is goed! En je eet! Dat is helemaal super!”

“Goedemorgen Marina,” zeg ik

“Goedemorgen, inderdaad!” Ze vraagt niet hoe ik me voel. Ik ben er blij om.

“Wat zijn je plannen voor vandaag?” vraagt Marina

Ik houd mijn broodje omhoog en loop in de richting van de waterkoker om thee te zetten.

Brood smeren en thee maken. Dat is al heel wat.

“Hmm ja. Oke. En daarna? Wil je kijken op je nieuwe school? Rondje lopen om het huis? Heb je iets nodig uit de stad?”

Wat een vragen. Ik slik.

“Ehm, ik … school… ik …”

“Nee. Nee geen school, dat is nog te vroeg. Je hebt helemaal gelijk. Maar het wordt tijd dat je wat meer buiten je kamer gaat leven. Je pleegzorgwerker hamert er op dat je naar een psychologe gaat.

Ja. Ik weet dat je dat niet ziet zitten.”

Kennelijk kijk ik alsof ik wil weigeren, want ze gaat verder; “ maar het is geen slecht idee. En bovendien min of meer opgelegd. Ik heb gisteren al gebeld, en je hebt maandag een eerste afspraak. Een soort intake zeg maar.”

Maandag. Het was nu Donderdag. Gelukkig, ik had nog even. Ik haal weer diep adem. Adem uit.

“Julia liefje, je weet dat ik je alle ruimte probeer te geven die je nodig hebt. Maar het is tijd om iets verder te gaan dan je kamer. Dan deze keuken, dan dit huis. Dus je mag vandaag doen wat je wilt; de hele dag binnen blijven op twee voorwaarden: Je loopt twintig minuten buiten om het huis, samen met Shinzai, en je zet de computer aan om je email te lezen.”

Wandelen met Shinzai, de bruine labrador. En mijn email checken. Ik slik nog maar eens.

“ Oke…, maar nog geen school!” zeg ik.

“Nog geen school” beaamde Marina. “Zolang je mijn verzoeken opvolgt, en ik ben van plan ze heel langzaam uit te breiden, doen we het rustig aan, op een tempo dat jij prettig vind.”

Ik zou het prettig vinden als ik gewoon mijn bed weer in mocht kruipen. Met de dekens over mijn hoofd. Om te doen dat dit allemaal maar een droom is. Dat zou ik prettig vinden. Maar ik zeg niets. Marina bedoeld het goed. Al weet ik al zeker dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het niet zal helpen.

Ik ben gebroken. Kapot. Beschadigd. Ik ben niet meer ik. En ik wil slapen. Alleen maar slapen. En wandelen om het huis, mijn email lezen, dat zou daar niets aan veranderen.

 

Ik sta in de gang, mijn winterjas aan, mijn sjaal om, mijn handschoenen aan. Mijn gympen heb ik verwisseld voor mijn sneeuwlaarzen.

“Shinzai!”

De bruine lab komt vrolijk aangetrippeld.

“Zullen we dan maar jongen? Mijn taak van vandaag is een rondje buiten lopen. Ik ben blij dat je met me mee wilt. Zo de kou in, in mijn eentje, dat is toch ook niks…”

Shinzai gaat zitten en zijn kont schuifelt over de vloer doordat hij druk kwispelt met zijn staart.

Ik lach naar hem. “Ja man, ik pak je riem.”

Ik lijn hem aan en Shinzai staat direct weer op vier poten, klaar om te gaan.

Adem in. Adem uit. Ik open de deur en stap naar buiten.

 

Eerst loop ik het pad af. Het huis van Marina staat op een groot stuk land, aan de rand van een enorm groot bos. Het huis is een erfstuk. Hoe dat precies zit weet ik niet. Marina is er niet uitgebreid op in gegaan en ik heb er ook geen behoefte aan om meer te weten,

Het was in ieder geval zo dat Marina hier nog niet zo lang woont. Een maand of negen.

Aan het einde van het pad draai ik me om. Het is een mooi statig oud huis.

Veel van de wit gepleisterde muren zijn bedekt met klimop. Nu ziet het er bruin uit, maar zomers moet dat het huis een heel groene aanblik geven. Alsof het deel uit maakt van het bos dat zich achter het huis uitstrekt.

Ik draai me om en Shinzai trekt me mee, rechts het tuinpad af en door het gras. Nou ja…. Door de sneeuw, waaronder, zo vermoed ik, gras ligt. Ik laat me door de hond mee voeren en we lopen om het huis heen. Het grote terras en de tuin blijven uit het zicht door een aantal hoge heggen die om de tuin heen lopen. Langs de heg die vanaf de zijkant van het huis rechtdoor loopt, lopen we een beetje slenterend. Shinzai snuffelt elke meter aan de heg, alsof er hier dagelijks minstens 6 hondjes langslopen wiens geur hij nog niet kent, terwijl in werkelijkheid, Shinzai de enige hond is die op dit terrein woont en er dus wordt uitgelaten. Ik realiseer me na een minuut of tien dat we in de richting van het bos lopen. Ik word me ook bewust dat elke stap me steeds makkelijker afgaat. Lopen met Shinzai voelt goed, fijn, en in de kou erg verfrissend.

“Waarom niet jongen, we lopen nog een stukje verder,” zeg ik met een opgewekte stem waarvan ik zelf schrik. Ik herken mijn eigen stem geluid bijna niet.

We bereiken de rand van het bos en ik zie geen pad, waarschijnlijk door de sneeuw, dus ik besluit vooral recht door te lopen, zodat, als ik me omdraai en recht terug loop, ik mijn weg weer terug zal vinden naar het grote huis. Hoewel Shinzai het natuurlijk ook terug zal vinden, tenminste, daar ga ik maar vanuit, lijkt dit plan me het veiligst, in elk geval.

 

Terwijl ik door de sneeuw ploeg loopt Shinzai vrolijk naast me. Blij van alle sneeuw, blij om buiten te zijn. Zijn vrolijkheid werkt aanstekelijk. “Shinzai,” de hond kijkt op, “gezellig hé zo samen? Ja toch jongen?” Ik durf hem niet van de riem te halen, maar besluit wel mijn pas te versnellen. Met hem te spelen. “Kom dan jongen,” roep ik terwijl ik begin te joggen.

Steeds sneller. Shinzai wordt nog vrolijker. Hij vind het een leuk spelletje.

Dan zie ik in mijn ooghoek, een aantal meter aan mijn rechterkant, iets op de grond bewegen.

Het duurt een enkel ogenblik voordat ik besef wat ik zie. Een Eekhoorn! Vast opzoek naar voedsel in één van zijn aangelegde winter voorraden. Ik rem af. “Shinzai, jongen wacht…” Maar dan ziet Shinzai wat ik zie. Het beestje staat stokstijf stil. Shinzai ook. En terwijl ik besluit rustig mijn weg te vervolgen neemt Shinzai in één keer een sprint, zo onverwacht en met zoveel kracht dat de riem uit mijn handen glipt voordat ik me ook maar realiseer wat de hond van plan is. Hij dendert in de richting van de eekhoorn, die zich inmiddels realiseert dat er gevaar met grote snelheid zijn richting opkomt en er vandoor gaat.

“Shinzai! Shinzaaaai! Stop! Kom terug! Shinzai!” Ik begin in dezelfde richting te rennen.

Ik zie hem met een rot gang voor me uit rennen. Van de eekhoorn zie ik niets meer. Ik hoop dat het beestje in een boom is geklommen. Dat zal toch wel?

Waarom stopt die hond nou niet met rennen! “Shinzai!” Niets. Verdorie!

En de hond is weg. Waar is dat beest nou heen? “Shinzai kom hier! Kom nou……”

Ik stop met rennen maar blijf lopen in de richting waarvan ik zeker weet dat de hond in verdwenen is. Tussen de bomen door. Ik loop en loop. Ik stop en luister. Niets. Geen geritsel, geen geluid. Geen vogels. “Nee natuurlijk geen vogels, het is midden in de winter” mompel ik tegen mezelf. Het begint te sneeuwen. Ook dat nog. Een diepe zucht. Hoe moet ik dit nou aan Marina uitleggen. Ik ben gewoon haar hond kwijt geraakt. De sneeuw komt sneller en algauw valt het met bakken uit de lucht.

Ik draai me om en begin recht terug te lopen. Tenminste… Ik weet niet zeker of ik wel echt rechtdoor ben blijven gaan toen ik achter Shinzai aan rende. Ik volg mijn eigen stappen terug in de sneeuw, maar al na een paar meters zie ik geen voetstappen meer. De sneeuw die valt wist mijn sporen voor en achter me genadeloos uit. Ik voel een kriebel in mijn buik. Het duurt even voor ik besef dat dit komt door een lichte paniek die langzaam bezit van me neemt. Het is zolang geleden dat ik ook maar iets gevoelt heb, dat ik zelfs de mens zijn basis instincten niet meer direct herken.

Ik krijg het koud. “Shinzai..” mijn stem strilt. “Alsjeblieft. Kom nou terug. Waar ben je nou jongen?”

Ik blijf lopen. Van bewegen blijf je warm zeg ik tegen mezelf.

Na een tijdje, en ik weet niet of er nu een uur of een kwartier verstreken is, raak ik er steeds meer van overtuigd dat ik niet in de goed richting aan het lopen ben. Ik stop met lopen. En draai een rondje om mijn as. Welke kant moet ik op? Uiteindelijk moet ik toegeven dat ik geen idee heb waar ik ben. Ben ik dichtbij huis, dichtbij beschaving? Of ben ik juist nog dieper het bos ingelopen?

Ik ben verdwaald. Terwijl de paniek me dreigt over te nemen haal ik diep adem. Niets aan de hand. Het komt helemaal goed. Shinzai is vast weer naar huis gelopen en dan komt Marina me zoeken. Ja! Natuurlijk. Ik bedoel, hoe groot kan dit bos zijn? Het is gewoon een stukje grond achter een huis.

Maar dan herinner ik me dat Marina eens, tijdens een avondmaaltijd waarin ze altijd een gesprek op gang probeert te houden, negentig procent van de tijd in haar eentje, vertelt heeft over dit bos. Dat het groot en oud is. Dat je er in kan verdwalen en dat je altijd op het pad moet blijven. Maar dat het heerlijk wandelen is, vooral zomers. Waarom bedenk ik me dit nu pas?

Je loopt 20 minuten buiten om het huis, samen met Shinzai, en je zet de computer aan om je email te lezen.

Geen woord over het bos. Dat was geheel mijn eigen idee. Ik kreun. Dit is toch niet te geloven. Welke kant op? Ik doe mijn ogen dicht en luister of ik geluiden hoor die me kunnen vertellen in welke richting ik moet lopen. Ik hoor niets. Doodse stilte. Er is hier niets en niemand. Geen weg in de buurt waar auto’s overheen zoemen. Geen mensen die ook een boswandeling maken. Geen Shinzai. Niets. Behalve ikzelf dan. Ik slik en negeer de neiging tot huilen. Dwing de tranen van de paniek die me nu geheel in zijn greep heeft resoluut weg. En besluit links te draaien en die kant op te gaan lopen.

Dan, net als ik 2 stappen heb gezet stapt er een man achter een boom vandaan, en hij zegt; “Hallo? Heb je hulp nodig? Ben je verdwaalt? “

 

 


Hoofdstuk 2

Rag

Zijn stem klinkt als een melodie. Licht en vol tegelijk, als vogels in de ochtend, als een zonnestraal die een ogenblik mijn gezicht verwarmt. Alsof de eerste ochtend van een nieuwe lente zojuist is aangebroken.

Ik blijf stokstijf staan. Verbaasd, geschokt. Ik was alleen. Ik was net nog alleen. Ik weet het zeker. Waar kwam deze vreemde opeens vandaan? Was ik toch niet zover het bos ingelopen als ik dacht? Was ik vlakbij beschaving? Was dat de reden dat deze persoon opeens uit het niets kon opduiken?

In een omgeving waarin ik me enkele ogenblikken geleden nog alleen waande. Dat moet het zijn!

Het kan niet anders! Ik bedenk me dit alles in een enkel ogenblik en wil vragen of hij me in de goede richting wil wijzen. Langzaam kijk ik omhoog. Daar wacht de volgende schok. Zijn gezicht. Zijn gezicht is prachtig. Zo mooi dat het aan alle wereldse schoonheid ’s idealen voldoet en tegelijkertijd niet van deze wereld is.

Zijn korte zwarte haar en zijn lichte huid maken dat zijn ogen schitteren als edelstenen.

Donkere ogen.

Hij draagt een lange warme jas, naar ik vermoedde, van bruin leer. Een lange broek, in bijna dezelfde kleur bruin als de bast van de boom waar hij net achter vandaan stapte.

Hij kijkt ernstig.

“Gaat alles goed met je?”

Hij praat met een accent dat ik niet kan plaatsen, maar het is zeker weten Nederlands dat hij tegen mij spreekt. Met een stem die zo diep en warm klinkt en mij van binnen laat trillen alsof ik onderdeel ben van een instrument. Een instrument dat zijn stemgeluid in mijn oren laat klinken als een prachtig geluid. Een geluid dat geen enkel instrument ooit eerder heeft voortgebracht. Tenminste, niet een instrument dat ik ooit gehoord heb. Terwijl ik nog steeds in zijn gezicht staar en probeer dat prachtige geluid in mijn hoofd vast te houden, word ik me langzaam bewust dat de blik in zijn ogen van ernstig naar bezorgd is gegaan. Het geluid sterft weg en mijn omgeving komt weer volledig in focus. En zo ook het besef dat hij tegen me heeft gesproken. Iets aan me heeft gevraagd.

“Ja! Ja alles gaat goed! Met mij gaat alles goed. Ja!”

Ik draai me om en rol mijn ogen. Ik klink als een idioot. Als een halve gare. En, besef ik, dat ga ik nu nog even benadrukken. Crap.

Ik draai terug en zeg: “nee… nee alles gaat niet goed. Ik ben de hond kwijt. Ik ben de weg kwijt. Ik…

Het is een beetje…. Ik weet niet welke kant ik op moet.”

Ik kijk weer omhoog in zijn gezicht, recht in zijn, nog steeds bezorgde, maar vriendelijke ogen.

“Oke. Ik kan je helpen. Waar woon je precies?”

“Ehm…” En ik besef dat ik mijn eigen adres niet weet! Oh! Dit gaat van kwaad tot erger! Ik kan net zo goed gelijk toegeven dat ik eigenlijk een psychiatrisch patiënt ben, weg gelopen van een gesloten afdeling. Want wat dat betreft; twee maanden slapen. Twee maanden niets voelen. En op de eerste dag dat ik een voet buitenshuis zet sta ik in een wit, groot, leeg bos, waarin ineens de mooiste vreemde opduikt die ik ooit heb gezien. Die in één keer meer in me losmaakt, dan ik kan registreren, verwerken. Het overtuigd me er bijna van dat dit een droom moet zijn.

Maar die vergissing heb ik al eens gemaakt. Vasthouden aan het idee dat ik droom wanneer er iets onwerkelijks gebeurt, dat zou me vast echt eens in een instelling doen belanden.

Al mijn zintuigen staan op scherp. En die vertellen me dit echt is. Echt gebeurt.

“Dat weet ik niet. Ik bedoel, ik weet natuurlijk wel waar ik woon, maar ik weet het adres niet….”

“Oke.”

Er valt een korte stilte waarin mijn hersenen spontaan lijken te zijn opgelost. Op het moment dat mijn gedachten weer zinnig zijn en de woorden de weg weer naar mijn mond weten te vinden zeg ik hoopvol; “Ik kan beschrijven waar ik woon…”

Hij knikt bemoedigend.

“Ik woon in een groot huis, aan de rand van het bos.”

Hij onderbreekt me voor ik verder kan gaan.

“Het grote witte huis? Met de hond, de bruine hond?”

“Euh… Ja!” Ik ben lichtelijk verbaasd dat hij dit weet. Maar, bedenk ik me direct, dan zijn we vast vlakbij. Misschien kent hij Marina wel.

“Ja en Shinzai de bruine Labrador,” ik leg een klein beetje de nadruk op dat laatste, om te laten zien dat ik niet geheel dom ben, dat ik dingen weet, “is achter een eekhoorn aangerend en toen rukte hij de riem uit mijn handen en rende ik weer achter hem aan, maar ik raakte hem kwijt en ik had niet opgelet welke kant ik op aan het rennen was en toen begon het te sneeuwen en kon ik mijn eigen voetstappen ook niet meer terug vinden en…”Mijn stem sterft weg. Ik zou niet weten hoe ik dit geratel nog enigszins normaal kan afronden. Als dat überhaupt zin heeft.

Mijn hemel, wat is er met me aan de hand?

“Juist” zegt de jongen weer.

Jongen. Man. Ik heb moeite met het inschatten van zijn leeftijd. Zijn stem klinkt volwassen. Hij is lang. Maar er is iets aan hem. Iets dat ik niet kan plaatsen.

“De hond heb ik niet gezien,”zegt hij weer met die stem die me als muziek in de oren klinkt en mijn binnenste laat trillen als een stemvork.

“Maar ik weet wel waar het huis is en ik zal je terug brengen.”

“Oh! Dankje! Dat is… Dankje!”

“Deze kant op.” En hij begint te lopen.

Ik volg hem. We lopen een tijdje in stilte. Hij is ten slotte een vreemde en ik weet niet zo goed wat te zeggen. Na een tijdje begin ik me af te vragen hoe lang het lopen is.

Ik loop met een vreemde mee. Hij kan me zo nog verder het bos in lokken en ik weet niet wat met me doen.

Toch weet ik dat dit goed is. Hij zegt me dat hij me naar huis brengt en dat is de waarheid. Hoe ik dit zo zeker weet, weet ik niet. Maar, ik weet.

Ik sjok inmiddels achter hem aan door de sneeuw.

Ik ben moe. Heel moe.

Van twee maanden niets doen, naar verdwaald raken in een winterbos, gered worden door een vreemde, die van alles in me los maakt, die al mijn zintuigen in één keer op scherp zet, in een tijdsbestek van enkele uren, en ik ga er dan voor het gemak van uit dat het uren zijn, voelt aan alsof ik net een marathon heb gelopen met een jetlag. Niet dat ik weet hoe dat voelt, maar ik vermoed dat het aardig in de richting komt.

Opeens draait hij zich om.

“Gaat het nog?”

“Ja hoor,” zeg ik

Hij kijkt nog steeds bezorgd.

Ik kijk snel weg en concentreer me op mijn omgeving die bestaat uit bomen en sneeuw.

Dat schiet lekker op.

“Volgens mij gaat het helemaal niet.” Zegt hij.

Ik slik. “Ik,… Ik ben lang niet buiten geweest, dus dit is… Ik ben moe,”besluit ik.

“Het duurt nu niet lang meer! Je was een aardig eindje uit de buurt.”

“Ja, ik… Zoals ik al zei; eekhoorn, hond…”

“Zolang de sneeuw de paden aan het zicht ontrekt kan je misschien maar beter uit het bos blijven.”

Ik slik. Hij denkt vast dat ik onverantwoordelijk ben. Dom ben.

Ik voel irritatie opkomen. Wat kan mij het schelen wat een vreemde van mij denkt?

Ja! Vreemde! Ik weet niet eens zijn naam, en hij de mijne niet.

En toch… Het voelt niet alsof hij een vreemde is. Om redenen die ik niet onder woorden kan brengen doet het er wel toe hoe hij over me denkt.

Mijn redder.

Mijn redder? Ik voel mijn wangen kleuren. Gelukkig valt het niet op. Ze waren al rozig van de kou.

 

Na enige tijd, geen idee hoe lang, ik moet echt weer een horloge gaan dragen, lijkt het bos lichter te worden. De bomen staan minder dicht op elkaar. En nog enkele ogenblikken later wordt het me duidelijk waarom. We naderen de rand van het bos.

Opluchting spoelt over me heen als ik door de bomen voor me, in de verte, een stuk van de heg kan onderscheiden.

Mijn redder stopt met lopen en draait zich naar me om.

Ik kijk naar hem op en zeg: “ Ik weet weer waar ik ben! Dankjewel! Kan ik je misschien iets warms te drinken aanbieden? Om je te bedanken?”

Hoe zou Marina daar op reageren?

Mijn redder schud zijn hoofd. “Nee, ik moet nog dingen doen, verder waar ik mee bezig was en dan naar huis.”

“Oh oke.” Een gevoel van teleurstelling overvalt me. Wat nu? Ik wil nog geen afscheid nemen.

“Is er een andere manier waarop ik je kan bedanken?”

“Nee” hij glimlacht naar me. Het beneemt me de adem en mijn ogen worden groot van verbazing. Zoveel gevoel trekt door mijn lichaam. Wauw. Ik slik.

“Ik zou wel graag je naam willen weten” zegt hij.

Mijn naam? Mijn naam. De wereld komt weer terug in focus. Hij wil mijn naam weten! Zou dat betekenen dat hij me nog eens wil zien? Dat hij nog eens terug komt?

“Ik heet Julia” zeg ik

“Julia.” Hij zegt mijn naam en mijn knieën knikken. “Een erg mooie naam. Nu kan ik een naam bij je gezicht plakken als ik nog eens denk aan het meisje dat verdwaald was in het bos.”

Opeens wenste ik dat ik meer had gevraagd tijdens het lopen. Zoals waar hij woont, of hij hier vaker komt. Zijn naam.

“Mag ik jouw naam ook weten?” vraag ik met een zachte stem. Maar hij heeft me verstaan. Ik zie het aan zijn ogen die oplichten.

“Het heeft geen zin om jouw mijn naam te vertellen, want je zult hem je niet herinneren.”

Huh? Ik kijk hem verward aan.

“Maar dan kan het ook geen kwaad als ik je mijn naam vertel, toch?”

Ik knik, geen idee hebbend wat hij bedoelt.

“Mijn naam is Rag,” En plotseling kijkt hij diep in mijn ogen “en nadat je naar binnen gaat zul je mij vergeten zijn, alsof je me nooit gezien hebt.”

“Wat?”

Hij zegt niets meer, glimlacht nog eenmaal, maakt een buiging, draait zich om en verdwijnt weer in het bos.

“Wacht!” En ik ren een paar meter achter hem aan, maar hij is… verdwenen!

 

Ik sta nog een enkel ogenblik stil, te luisteren of ik iets hoor.

Of ik mijn redder hoor. Rag.

Een ongewone naam. Toch het past wel bij hem.

“Rag.” Ik fluister de naam voor me uit.

 

Dan draai ik me om en loop ik het bos uit.


Hoofdstuk 3

Email

Ik bereik de heg en loop richting de voorkant van het huis. Ik loop het pad op dat naar de voordeur leid en zie Marina de deur openen voor ik halverwege het pad ben. Shinzai komt me tegemoet gerend. Als ik bij de deur ben zie ik direct de paniek die op Marina’s gezicht te lezen staat.

“Waar was je nou? De hond kwam terug en jij was in geen velden of wegen te bekennen!

Ik maakte me enorme zorgen over je. Ik dacht dat er iets met je gebeurt was!”

Haar stem klinkt hoog en schril.

Ze helpt me uit mijn jas en hangt die over de verwarming in de gang. Ze troont me mee, door de keuken, naar de warme woonkamer, waar we op de bank gaan zitten.

Ze kijkt me vragend aan.

“Ik was verdwaald.”

“Verdwaald? Waar was je dan helemaal naar toe? Van een rondje om het huis raak je de weg niet kwijt,” Ze klinkt al wat kalmer.

“Ik ben verdwaald geraakt in het bos.”

“In het…In het bos? Julia, je zou toch alleen een rondje om het huis lopen?”

“Ja, dat was ook de bedoeling, heus waar, maar het lopen was zo ontspannend en ik dacht, gewoon een klein stukje. Maar toen zag Shinzai een eekhoorn op de grond en hij ging er vandoor. Ik probeerde hem bij te houden, maar raakte hem toch kwijt. Tegen de tijd dat ik me realiseerde dat ik te diep het bos in was gelopen, ging het ook nog eens hard sneeuwen en kon ik mijn eigen voetstappen ook niet meer terug volgen. Er was geen pad en ik was mijn oriëntatie helemaal kwijt.”

Marina knikt. “Ja dat heb ik je volgens mij al eens verteld. Er is vanaf het huis ook geen officieel aangelegd bospad. Alleen een zandpad. Een smal zandpad. Ingelopen door mijn oom denk ik, of mensen die hier wel kwamen. Dus zomers is het goed te doen allemaal, maar in de sneeuw…”

Ze staat op en loopt naar de keuken. “Ik ben zo terug, ”zegt ze.

Langzaam voel ik mijn lijf weer warm worden. Mijn vingers tintelen maar mijn tenen voel ik nog steeds niet. Ik begin de veters van mijn sneeuwlaarzen los te maken. Als ik mijn laarzen uit heb pak ik mijn voeten omstebeurt vast om ze te warmen in mijn iets minder koude handen.

Marina komt de kamer weer in lopen met twee dampende mokken thee.

“Hier,” zegt ze “daar warm je vast weer een beetje van op.”

Dankbaar neem ik de mok aan en sla mijn handen er omheen. De warme drank helpt inderdaad.

“Julia,” gaat Marina verder, “ik ben echt geschrokken, maar vooral erg blij dat je de weg terug toch hebt kunnen vinden. Je had wel onderkoelt kunnen raken.”

“Nou, ik heb de weg eigenlijk niet terug gevonden. Iemand heeft me de weg gewezen.”

Marina’s ogen worden groot.

“Iemand heeft je de weg gewezen? Er was nog iemand aan de wandel in het bos? In deze weersomstandigheden? En deze persoon kent de weg?”

Ik knik bevestigend. “Ik dacht dat het misschien iemand moest zijn die je kende, want hij wist van Shinzai en hij noemde dit huis het witte huis.”

“Hij. Oke. Nou ik ken niemand die zich met dit weer in het bos zou wagen tenzij het absoluut nodig zou zijn. Heeft deze vreemdeling ook nog een naam?”

“Ja…” Een vreemde sensatie glijd over me heen en voor een enkel ogenblik lijkt het alsof de naam zo weg glipt uit mijn gedachten. En daar was het gevoel nog een keer, als ik de herinnering aan zijn gezicht oproep. Maar dit gevoel, dat echt maar een fractie van een seconde duurt, wijt ik aan de spanning van mijn avontuur van vanmiddag.

“Rag. Zijn naam was Rag.”

“Rag? Nee die naam ken ik niet, zo’n ongewone naam zou ik zeker wel onthouden hebben.”

Ik voel een kleine steek van teleurstelling. Als Marina hem niet kent, hoe moet ik hem dan ooit weer vinden?

Wacht! Vinden? Waarom wil ik hem vinden dan?

Om hem te bedanken natuurlijk. Wat anders?

“Nou. Hoewel ik er normaal niet zo blij mij zou zijn, jij alleen met een compleet vreemde man in een groot bos, ik ben blij dat hij je geholpen heeft en dat je nu weer veilig op de bank zit!

Ben je moe?”

“Ja behoorlijk!”

Marina knikt en kijkt met een blik die zegt dat ze niets anders had verwacht.

“Dit was een super inspannende dag, en meer dan ik voor je in petto had vandaag. De email stellen we uit tot morgen. Ga een lekker warme douche nemen, ga een uurtje liggen en ik roep je weer als het eten op tafel staat. Oke?”

Het idee van een warme douche leek me zo vermoeiend. Ik kroop liever gelijk mijn bed in. Maar andere kant, als ik er eenmaal onder stond, dan was het vast, zoals altijd, heerlijk.

Dus ik knik, sta op een loop in de richting van de keuken.

Als ik bij de deur ben draai ik me om. “Marina?”

Ze kijkt op; “Ja?”

“Bedankt voor je goede zorgen.” Ik blijf niet staan om haar reactie te zien of te horen en loop naar boven.

 

Boven aangekomen pak ik een oude versleten sportbroek uit mijn oude leven uit mijn kast.

Een sweater, schoon ondergoed, droge warme sokken. Ik loop naar de badkamer. Mijn badkamer die je alleen vanuit mijn slaapkamer kan bereiken. Al mijn eigen spulletjes staan hier. Sinds ik hier woon heb ik er eigenlijk niet veel over nagedacht, maar een eigen badkamer, dat is eigenlijk wel een groot pluspunt van dit huis. Ik glimlach. Een pluspunt. Het is voor het eerst dat ik iets positiefs aan de hele situatie kan ontdekken.

Ik zet de douche aan. Lekker heet. Het duurt niet lang voor de hele badkamer vol met stoom staat.

Ik leg een handdoek klaar en kleed me uit. Ik stap onder de douche en laat het hete water me verwarmen. Dan, zonder enige waarschuwing begint mijn lichaam te trillen, steeds heftiger en voordat ik begrijp wat er gebeurt, voordat ik ook maar iets kan doen om het tegen te houden, ben ik onbedaarlijk en alles overheersend aan het huilen.

 

Wanneer Marina me wakker maakt voelt het alsof het midden in de nacht is. Ik wil het liefst doorslapen maar Marina wil er niets van weten. Na mijn avontuur, zegt ze, moet ik in ieder geval iets eten. Dus volg ik haar naar beneden en schuif in de keuken aan de tafel.

Er staat boerenkool met worst op het menu.

Tot mijn grote verbazing smaakt het eten me uitstekend en ik neem zelfs een tweede portie.

Marina is zo opgetogen over mijn eetlust dat ze geen pogingen doet om me te betrekken bij een gesprek over een artikel dat ze heeft gelezen over luchtballonnen.

“En nu,” zegt ze, “willen ze dus ballon vaarten gaan verbieden boven het bepaalde delen van het bos, want het schrikt dieren af en daarvan krijg je dus allerlei gevolgen. Want het lijkt mij dat dit ook invloed heeft op de voortplanting en meer van dat soort dingen. In ieder geval, sommige mensen zullen zich vast afvragen of men zich niet beter met belangrijker zaken kan bezig houden, maar wie zegt dat dieren niet net zo belangrijk zijn als mensen. Ja toch? Ik bedoel maar. Ik sta hier achter hoor, het is een goede zaak!”

Ik knik af en toe en schud zo nu en dan mijn hoofd.

Mijn gedachten dwalen af naar vanmiddag. Wie was Rag? Waar kwam Rag eigenlijk zo opeens vandaan. Ik was alleen in het bos het ene moment, en daar was mijn redder het andere moment.

Maar nu, hier aan tafel, leek dat moment in het bos heel ver weg. Misschien was het mijn verbeelding. Misschien was Rag helemaal niet uit het niets verschenen, maar leek dat alleen maar zo, door alle spanning die op dat moment door mijn lijf gierde.

Aan de andere kant verklaarde dat nog niet zijn vreemde afscheid. “Mijn naam is Rag,” En plotseling kijkt hij diep in mijn ogen “en nadat je naar binnen gaat zul je mij vergeten zijn, alsof je me nooit gezien hebt.”

Heel bizar. Waar sloeg dat op?

 

Na het eten help ik Marina met afruimen en het inruimen van de vaatwasser.

Als we klaar zijn zegt ze: “Dus morgen ga jij je email lezen en dat zullen er best wel wat zijn na zo’n lange tijd. Nu ga ik nog even in de woonkamer zitten en een begin maken met het nieuwe boek dat ik gisteren heb meegenomen. Ga jij nog even voor de televisie hangen?”

“Als je het niet erg vind, dan ga ik naar boven. Ik heb een beetje hoofdpijn.”

Het is nauwelijks hoofdpijn te noemen, maar mijn sociale vaardigheden zijn vandaag tot het maximale gerekt. Ik wil alleen zijn, op mijn veilige kamertje. In mijn veilige bed.

“Ja het was ook een enorm enerverende dag voor jou.

Ze staat op, blijft even weifelend staan en loopt naar me toe. Ze bukt en plant een kus op mijn kruin.

“ Welterusten en tot morgen.”

Daarna draait ze zich om en loopt naar de woonkamer.

Ik blijf een ogenblik peinzend zitten. Dit is de eerste keer dat ze me welterusten kust. Als een ouder.

Het is een prettig gevoel, dat me ook een steek van weemoed geeft.

Er is vandaag iets verandert tussen Marina en mij. De relatie is duidelijker geworden op de één of andere manier.

Ik sta op en loop de keuken uit in de richting van de gang. Nadat ik de trap naar boven ben gelopen en de deur van mijn slaapkamer achter me dicht doe voel ik alle spanning uit mijn lichaam lopen.

Ineens uitgeput laat ik me op mijn bed vallen. Wat een dag was dit geweest.

Langzaam kruip ik weer overeind en met het allerlaatste restje energie dat ik bezit kleed ik me uit en trek ik mijn pyjama aan. Ik poets mijn tanden met minimale inzet en maak een mentale aantekening om ze morgen extra goed te poetsen.

Als ik in mijn bed lig voel ik me direct weg zakken in een diepe slaap. Het laatste beeld dat ik voor me zie, voor ik volledig ben weg gezakt, zijn twee donkere ogen die me vriendelijk aankijken.

 

Ik word wakker na een nacht vol vreemde dromen waarin ik dingen beleef die zo onwerkelijk zijn en zo intens zijn dat ik me begin af te vragen hoeveel pesticiden er op de boerenkool van gisteren hebben gezeten.

En terwijl ik in mijn ogen wrijf, mijn benen over de rand van het bed sla en een momentje neem alvorens naar de badkamer te lopen bedenk ik me met een schok dat ik iets nieuws gedroomd heb. Iets anders. Ik heb niet over mijn oude leven gedroomd! Ook niet over mijn nieuwe leven, dat is waar, maar toch!

Ik heb gedroomd over iets totaal anders. Iets dat compleet buiten mijn werkelijkheid ligt. Dat buiten ieders werkelijkheid ligt. Iets onwerkelijks.

In de badkamer grijp ik naar mijn tandenborstel en begin uitvoerig te poetsen. Ondertussen probeer ik me zoveel mogelijk van mijn droom te herinneren.

Ik was in een kamer, een slaapkamer. Ik ga er van uit dat het een slaapkamer was, want er stond een bed in, en een tafel met een soort spiegel. Een houten ladekast met een porseleinen kan en kom die er boven opstaan. Het beeld doet me denken aan een aflevering van Little House on the Prairie, of andere televisie series die in de zelfde tijd spelen. Maar behalve de kast, de kan en kom met water is er niets wat ik kan plaatsen als iets uit een andere tijd. Als iets dat ik ooit ergens gezien heb.

De lade kast is van hout en bewerkt met een heel mooi houtsnijwerk. Zo ook de ombouw van het bed. En als ik me wat meer concentreer op het terug halen van de droom besef ik dat de gehele kamer van hout was. De wanden, de vloeren, de deur. Bewerkt, besneden gekleurd. En het licht dat door het raam valt gaf de hele ruimte een bijzondere gloed.

Ik herinner mezelf liggend op het bed, in een lange turkooizen jurk met een dun zilver centuur om mijn middel. Mijn blote voeten komen net onder de zoom van de jurk vandaan. Mijn haar ligt glanzend gespreid over mijn hoofdkussen. Ik ben wakker en ik denk na. Waarover ik nadenk in de droom weet ik niet meer en eerlijk gezegd kan het me ook weinig schelen. Ik ben veel te veel onder de indruk van dat beeld van mezelf op het bed, in de kleding en de haast Koninklijke uitstraling dat het me geeft.

Het lukt me niet om meer heldere beelden terug te halen. Dit was mijn droom voor zover ik me hem kan herinneren. Voor zover ik hem heb meegenomen naar deze ochtend, naar mijn kamer, naar mijn huidige leven. Naar mijn realiteit.

Ik schud mijn hoofd. Terug naar de aarde en de orde van de dag, zeg ik in mezelf.

Ik pak een washandje en was mijn gezicht met koud water.

Dat brengt me wel terug naar de realiteit!

 

Als ik aangekleed ben loop ik naar beneden. Het is vrijdag vandaag. Grote boodschappen dag, en het verbaast me dan ook niet dat ik een briefje van Marina vind:

 

Ben naar de winkels voor de boodschappen.

Bel me even als je nog iets bedenkt dat je nodig hebt.

Wil je na je ontbijt misschien een rondje lopen met Shin?

Dan kan ik na de lunch gelijk met hem naar de hondensalon.

Gewoon rond het huis en NIET het bos in!

Liefs van Marina

 

Ik knik. Lopen met Shinzai zal geen probleem zijn. Tot mijn grote avontuur gisteren vond ik het eigenlijk wel prettig. En Marina ging er blijkbaar ook van uit dat ik dit vanaf nu best aankon.

Ik kijk door het keukenraam naar buiten. Het ziet er buiten nog steeds uit alsof er een enorm witte deken over de voortuin ligt. Nee niet het bos in. En Shinzai houd ik ook strak aan de riem. Ik recht mijn rug en loop naar waterkoker om een kopje thee te maken voor bij mijn broodje jam.

 

Shinzai trekt aan de riem. “Nee jongen, dat gebeurt me niet nog een keer hoor. Jij blijft bij mij. En trouwens, je moet straks naar de salon. Ja, echt. Dan gaan ze je wassen en borstelen en dan kom je weer thuis als het mooiste en schoonste hondje van het land. En dan ruik je heerlijk.”

Shinzai blaft één keer alsof hij wil zeggen dat hij veel liever naar het bos gaat dan naar de salon.

“Ja maar Shin, wat zou Marina zeggen als jij nu aan de wandel gaat en zij je straks niet kan vinden als het tijd is om te gaan?”

Shinzai blaft nog een keer terwijl hij zijn kop schuin omhoog houd. Ondertussen lopen we het pad af dat van de voordeur naar het grote smeedijzeren hek loopt. Het hek staat nu open en vanaf de andere kant ervan loopt het pad verder tot het de geasfalteerde auto weg bereikt. Aan beide zijden van de autoweg loopt een voetpad en fietspad. Maar alles is nog zo wit en glad van alle sneeuw dat ik besluit vandaag toch op eigen terrein te blijven.

“Weet je wat, we lopen langs de rand van het bos om het huis heen. Zo gaan we niet het bos in, maar zijn we er toch vlakbij geweest.”

Shinzai reageert niet meer maar trippelt vrolijk verder naast me, zonder nog aan de riem te trekken.

Als we bijna bij het hek zijn verlaat ik het pad en loop naar rechts richting de bosrand.

Ik sjok door de sneeuw en ben blij dat ik mijn sneeuwlaarzen weer heb aangetrokken. Ik bereik de bostand en begin in de richting van het huis te lopen. Shinzai ruikt aan elke boom en we komen maar langzaam voorruit. Elke keer dat we stil staan kijk ik tussen de bomen het bos in.

Zou hij daar zijn? Mijn redder? Rag?

Maar als ik logisch nadenk dan is de kans daarop natuurlijk wel erg klein. Waarom zou iemand zich twee dagen achterheen in het bos wagen, in deze kou? Ik zucht. Ik betrap mezelf erop dat ik hoop dat Rag opeens opduikt. Dat hij zo tussen de bomen vandaan stapt. Hoewel zoiets wel vragen bij me op zou roepen. Ik bedoel, een totaal vreemde die twee keer uit het niets op zou duiken, op de plek waar ik ben. Op mijn land bovendien. Nou ja… Marina’s land. Maar toch.

Ik schud mijn hoofd. Allemaal onzinnige gedachten. Rag is geen stalker, en misschien niet eens een vreemde. Marina heeft zijn naam niet herkent, maar misschien als ze zijn gezicht zou zien dat ze wel zou weten wie hij is en waar hij woont.

En daarbij zou Rag vandaag niet opeens opduiken. Hoe graag ik dat wel of niet wil. Hij was gisteren in het bos toevallig op de juiste plaats op het juiste moment. Hij was mijn redder. Éénmalig.

Misschien zou ik hem wel nooit meer zien. Ik zucht nog maar eens.

Waarom voelt ik hier zo veel bij. Bij deze jongen. Waarom maakte hij gisteren zoveel in mij los?

Het was vast een gevolg geweest van de spanning die door mijn lijf gierde omdat ik de weg kwijt was.

Dit was de enige logische acceptabele verklaring.

Shinzai en ik liepen inmiddels langs de achterkant van het huis, nog steeds langs de bosrand, en we waren nu vlakbij de plek waar we gisteren het bos in gelopen waren. En ook vlakbij de plek waar Rag me gisteren heeft achtergelaten.

We lopen met de bosrand mee om het huis heen. De hele wandeling verloopt zonder enige eigenaardigheid. Het is een gewone wandeling van bijna een half uur. Zoals een winterse wandeling met een hond hoort te zijn lijkt me. Voor ik het pad weer op stap die naar de voordeur loopt, kijk ik nog eenmaal naar het bos. Ondanks alles, ondanks mijn angst van gisteren trekt het bos me nu meer dan ooit. “Als de sneeuw weg is jongen, dan gaan we weer een boswandeling maken.”

Shinzai blaft weer met iets wat ik interpreteer als goedkeuring. Hoewel ik niet kan zeggen wie er meer het bos in wil; ik of de hond.

 

Ik ben klaar met het dekken van de tafel voor de lunch als ik de sleutel in de voordeur hoor draaien.

Omdat ik er van uit ga dat Marina wel wat hulp kan gebruiken loop ik van de keuken naar de gang. Marina heeft één grote boodschappen tas tegen de voordeur gezet zodat deze open blijft staan.

Ze is inmiddels alweer halverwege de oprit op weg naar de auto.

Ik pak snel mijn jas van de kapstok en volg haar.

“Hé dankje!” Marina’s ogen lichten op als ze zich naar me omdraait.

Ik glimlach naar haar en pak een boodschappentas uit de kofferbak. Zij neem het laatste tasje uit de auto en sluit de auto af. Samen lopen we weer naar het huis.

Als Marina de door mij gedekte lunchtafel ziet reageert ze enthousiast.

“Oh je hebt de tafel al gedekt Wat goed! Even de boodschappen wegzetten en dan kunnen we samen lunchen. Ik heb ook nog wat verse vleeswaren mee genomen die ook wel op tafel kunnen.”

“Ik maak een potje thee erbij,”zeg ik.

“Ja lekker.”

Nadat Marina klaar is met het uitpakken en opruimen van de boodschappen en ik de pot thee op de tafel heb gezet gaan we aan tafel.

“Ik heb Shinzai ook al uitgelaten zoals je vroeg.”

“Zo, je bent actief vanmorgen.” Marina’s stem klinkt opgetogen. “Bedankt voor je wandeling met Shin. Dan kan hij straks meteen mee.”

Ik knik. Shinzai naar de honden trimsalon.

 

We eten een tijdje in stilte. Marina is de eerste van ons die een gesprek op gang probeert te brengen.

“Zo. Dus vanmiddag je email.”

Ik kijk op. “Ja.”

Marina kijkt me een kort moment aan. “In de kastruimte van mijn bureau in de woonkamer ligt de laptop van je vader.”

Ik slik maar zeg niets.

Marina gaat verder; “je mag natuurlijk mijn computer gebruiken om je email te lezen, maar je vaders laptop is nu van jou. Die kan je ook gebruiken als dat wilt. Als je daar aan toe bent.

Ik knik en kijk naar mijn bord. “Ik zal er over nadenken” zeg ik.

Ter afleiding pak ik nog een broodje en begin plakjes van het stuk belegen kaas af te schaven.

Ik besluit van onderwerp te veranderen zodat ik mijn eetlust misschien weer een beetje terug krijg.

“Was het erg druk in het winkelcentrum?”

 

Anderhalf uur later sta ik door het keuken raam Marina en Shinzai na te kijken.

Voor ze weg ging hebben we samen de lunchtafel afgeruimd en behalve het aanzetten van de vaatwasser is er nu niets meer te doen. Niets dat me nog tegenhoud om aan de taak van vandaag te beginnen. Mijn email lezen.

Ik slaak een zucht en loop in de richting van de woonkamer.

Ik neem plaats in Marina’s bureaustoel en open het kastdeurtje waar ze had gezegd dat mijn vaders laptop zou liggen.

Inderdaad. Daar ligt de laptop van mijn vader. Duidelijk herkenbaar door de laptop cover sticker die ik er speciaal voor had laten maken voor de laatste vaderdag. De foto waarop we met zijn drieën lachend naar me op kijken doet me happen naar adem. Ik sla het deurtje met een klap dicht.

Nee!

Met mijn trillende hand druk ik de power knop in van Marina’s desktop. Ik zal haar computer gebruiken.

Het opstarten van de computer duurt niet lang. Voor ik het weet kijk ik naar Marina’s bureaublad waarop een foto Shinzai prijkt.

Ik klik explorer open en wacht tot de Google startpagina verschijnt. Ik surf naar mijn hotmail en voer mijn gegevens in. Voor ik het weet kijk ik naar mijn inbox. Vijfhonderd vierennegentig ongelezen emails.

“Wow…”

Ik begin direct met het aanvinken van alle reclame mailtjes die direct de prullenbak in kunnen.

Dit kost me een paar minuten. Ik heb nu nog vijfendertig e-mails over.

Ik begin bij de oudste en werk van daar uit door naar boven.

De eerste email is van de decaan van mijn oude school. Hij wenst me sterkte en hoopt dat het me op mijn nieuwe school goed zal gaan. Hij heeft reeds contact gehad met de nieuwe school en de uitstekende cijferlijsten zijn dus bij hen bekend.

Nou dat viel best mee.

Volgende email.

Ik heb e-mails gekregen van mijn oude buren, van verschillende oude klasgenoten.

Er zitten meer dan vijf e-mails bij van mijn pleegzorgbegeleider.

Allen met informatie over hoe pleegzorg werkt en hoe ze me willen helpen bij het verwerkingsproces van het verlies van mijn ouders. Het voorstel van de therapie waarvoor Marina een afspraak heeft gemaakt voor aanstaande maandag wordt ook genoemd en onderbouwd.

Ik wist dat ik email zou hebben van mijn pleegzorgbegeleider. Tijdens de drie bezoeken die hij mijn bracht heeft hij me er op gewezen dat hij me alle informatie per email zou sturen.

“Zodat je het rustig door kunt lezen en ook kunt nalezen als je er behoefte aan hebt.”

 

Uiteindelijk blijven er drie e-mails over. Alle drie van Suus.

Ik staar een moment naar de nog ongeopende e-mails in mijn scherm.

Suus was, is, mijn aller beste vriendin. De laatste keer dat ik haar gezien heb was op met de uitvaart van mijn ouders. En toen heb ik geen woord gesproken. Daarna heeft ze me meerdere keren gebeld. Ik weigerde de telefoon aan te nemen. Marina verzon geen excuses voor me. Ze vertelde iedereen dat ik met niemand wilde praten. Dat ik daar nog niet aan toe was. Dat ik tijd nodig had om met mezelf alleen te zijn. Ik weet dit omdat ik haar dit elke keer hoorde zeggen nadat ik mijn hoofd schudde wanneer ze me kwam vertellen dat er telefoon voor me was en wie er belde.

Suus belde de eerste drie weken elke dag. Daarna probeerde ze het nog twee keer, waarna ze het uiteindelijk helemaal heeft opgegeven.

Ik bedenk me allerlei berichten die in deze e-mails kunnen staan.

Geen van allen erg positief…

Ik bijt op mijn lip. Met trillende handen beweeg ik de muis naar de eerste email.

Klik.

 

Hoi Juuls,

Hé ik begrijp het helemaal hoor, dat je even niemand wilt spreken, maar ik ben het, je Suzie, Suus, Suzanna. Je weet wel, je beste vriendin die, zoals haar eigen is, zich inmiddels helemaal op loopt te vreten met zorgen om jou. Alsjeblieft, als je niet aan de telefoon wilt komen, stuur me dan in ieder geval een berichtje om te laten weten dat je in orde bent?

Je beste dinnetje 4-ever! xxx

 

Ik lees het bericht twee keer en voel me direct schuldig. Ik ga terug naar postvak in en klik op het tweede bericht.

 

Juuls,

Kom op nou. Ik bel, ik mail. Niets.

Ik mis je en ik wil alleen maar weten hoe jij je voelt of niet voelt.

Je horen zeggen dat ik nu even niets of juist wel iets voor je kan doen.

Ik maak me zorgen.

Liefs van Suus xxx

 

Ik klik op sluiten en open het laatste bericht.

 

Oke.

Ik heb de boodschap begrepen. Je hebt even in niets en niemand zin. Zelfs niet aan mij.

Dat is prima, en daarom is dit ook het laatste bericht dat ik je stuur. In ieder geval tot je mij terug mailt, of tot je me belt.

Maar ik waarschuw je; als ik in de voorjaarsvakantie van eind februari nog steeds niets van je gehoord hebt, dan stap ik op de trein en kom ik naar je toe!

Dan weet je dat alvast.

Ik denk aan je. Liefs,

Suus.

 

De tranen lopen over mijn wangen en druppen op het toetsenbord.

Tranen van opluchting omdat Suus niet boos is maar trouw en geduldig op me wacht.

Ze is mijn beste vriendin. En dit is precies waarom ze dat is.

Ik huil ook, besef ik, omdat mijn leven, onze vriendschap, nooit meer hetzelfde zal zijn.

Suus en ik, we zijn al vriendinnen sinds we meisjes van zes jaar oud waren. We ontmoetten elkaar in de zandbak, tijdens het speelkwartier op school op onze eerste dag op het basis onderwijs. In groep drie.

Ik had een emmertje, zij had een schepje. Samen maakten we een zandkasteel. En dat was dat.

Daarna bleek dat we maar twee straten bij elkaar vandaan woonden. We zochten elkaar ook al gauw op buiten schooltijden.

Door de jaren heen gingen we samen op blokfluit les. Samen op dansles. Samen naar dezelfde middelbare school.

Dat alles hoort nu bij mijn oude leven. Ik voel nu, na het lezen van haar e-mails hoeveel ik haar eigenlijk mis. Ik weet nu dat ik een plek voor haar moet vinden in mijn nieuwe leven.

Nee. Het zal nooit meer hetzelfde zijn. Het zal anders zijn. Maar hoe dan ook, bezweer ik mezelf, onze vriendschap krijgt zijn eigen plek in mijn nieuwe toekomst.

 

Ik klik in de laatste mail van Suzanne op beantwoorden. Nee. Ik sluit het scherm weer en klik op nieuw bericht.

 

Hoi Suus,

Het spijt me dat het zolang heeft geduurd.

Het spijt me dat jij je zorgen hebt gemaakt. Ik was even helemaal weg van de wereld. En eerlijk gezegd wil ik dat nog steeds graag zijn. Maar hoe moeilijk ook, mijn leven gaat door.

 

Ik begin te jammeren en mijn neus raakt verstopt. De tranen vloeien nu in een onophoudelijke stroom.

 

En ik ben je zo dankbaar dat jij er voor me wilt zijn. Dat je zoveel geduld met me hebt.

Mijn leven gaat door en gelukkig heb ik jou er in.

Het gaat niet zo goed met me. Maar ik werk er aan. Ik denk dat ik het moeilijk vind om met je te bellen omdat ik vast al in tranen uitbarst als ik je stem hoor. Maar ik ga het proberen. Ik bel je Dinsdag, oké? En misschien kunnen we dan bellen zoals we dat altijd deden? Je snapt wat ik bedoel.

Laten we de serieuze dingen voor de mail bewaren. Ik heb behoefte aan een stukje normaal…

Ik zou het zeker tof vinden als je me komt opzoeken. Ik mis je.

Ik bel je dinsdag en we mailen.

Liefs van Julia

 

Het is de enige email die ik schrijf vandaag. Ik ben moe. Maar het is een goede moeheid.

Ik voel. Verdriet, gemis, verbondenheid. Ik voel hoop.